Elk jaar in de herfst gaan mijn vriend en ik naar een hotel
in Overijssel of Drenthe, om lekker te wandelen in het bos. Daarvan kom ik echt
tot rust. René is geen fanatieke wandelaar, maar gaat wel altijd met me mee. Een
paar jaar geleden gingen we naar Ommen.
Bij de receptie van het hotel haalden we een
routebeschrijving van een wandeling van 18 kilometer. We liepen langs een
kanaal naar restaurant ‘De Nieuwe Brug’. De route ging vanaf daar verder als een
lus van 8 kilometer, waarin we de Lemelerberg beklommen om daarna via het bos weer
bij het restaurant terug te komen.
Het was prachtig, ik kon wel foto’s blijven maken van het
zonlicht dat de herfstbladeren nog intenser kleurde. De routebeschrijving was niet
altijd even duidelijk, waardoor we vaak de verkeerde weg namen, maar wat maakte
het uit. We hadden de tijd en we hadden elkaar. En Google Maps!
Tegen half drie waren we weer terug bij ‘De Nieuwe Brug’. We
trakteerden onszelf op warme chocolademelk en een grote punt appeltaart. Vanaf
hier konden we de route vervolgen of de weg die we op de heenweg hadden genomen
teruglopen. René was wel klaar met de speurtocht, hij koos voor de bekende weg.
Ik maak graag af waar ik aan begin, dus ik haalde hem over om de wandelroute te
nemen.
We vervolgden onze expeditie en René moest toegeven: het was
de moeite waard. Nadat we een tijdje een bochtig riviertje hadden gevolgd,
staken we een grote weg over en verdwenen door een hek, over een wildrooster
het bos weer in. We gingen even zitten op een bankje aan de rand van een betoverend
mooi ven. Het was er doodstil. Wat een natuurpracht. De temperatuur van het ven
was duidelijk hoger dan die van de lucht. Vanaf het water steeg de damp langzaam
op en vermengde zich met de bonte kleuren van de avondlucht.
Avondlucht???!!!
Het was nog minimaal een half uur lopen naar Ommen, als de
routebeschrijving klopte. Ik keek op mijn mobiel. Het was vier uur geweest. Over
een half uur werd het donker. Bij toeval zag ik dat de batterij door het maken
van de foto’s en het raadplegen van Google Maps nog maar 6% aangaf. De telefoon
van René lag in het hotel. Waarom nam hij dat ding toch nooit mee?
We lieten het ven achter ons. Onder de bomen was het al echt
schemerig. En het werd koud. Het was niet bepaald rustgevend meer. We moesten
hier weg. Ik ging steeds sneller lopen. René raakte achter. Met zijn tergend
trage tempo was hij een blok aan mijn been. Tot ik hem niet meer hoorde. Ik draaide
me om. Daar zat hij, een eindje verderop, aan de kant van de weg. Hij kon me
niet meer bijhouden, hij had een pijnlijke blaar op zijn voet.
Mijn hart ging als een razende tekeer. Over een kwartier
zouden we in het bos geen hand voor ogen meer zien. Snapte hij dat nou niet?
Maar wat ik ook zei, hij bleef zitten waar hij zat.
‘Blijf dan maar hier, dan zie ik je later wel!’ Met grote
passen liep ik bij hem vandaan.
‘Laat je me hier zomaar alleen achter?’
Wat wilde hij nou? Dat ik bij hem ging zitten wachten tot
het ochtend werd? Met deze temperatuur? Met tegenzin liep ik naar hem toe.
‘Jij wilt toch niet meer?! Zeg jij dan wat we moeten doen?’
‘Zullen we teruglopen?’ Zijn zachte stem was een groot contrast
met mijn geschreeuw. Hij had sterke argumenten. De weg die we hadden gelopen konden
we misschien terugvinden, maar we hadden geen idee hoe ver we nog moesten als
we de route zouden blijven volgen. De beschrijving op het A4’tje klopte niet,
bovendien was het papier inmiddels verfrommeld en gescheurd. Het was te donker
om het te lezen en we konden mijn mobiel niet als lamp gebruiken vanwege de
batterij.
De tocht opgeven voelde voor mij als falen, maar hij had wel
een punt. Zuchtend gaf ik hem een hand en hielp hem op de been. In een veel te
langzaam tempo naar mijn idee vertrokken we zwijgend in de richting waar we
vandaan waren gekomen.
Als het stil is hoor je van alles. Het ruisen van de bomen.
Vogels. En auto’s! Hopelijk reden die over de weg die we eerder overgestoken
waren. We liepen in de richting van het geluid, dat een spelletje met ons leek
te spelen. Dan weer hoorden we het verkeer voor ons, dan weer achter ons. Onze hoop
groeide toen we de autolichten door het struikgewas voorbij zagen flitsen. Maar
de grote weg bleek onbereikbaar, er stond een hoog hek waar we niet overheen
konden. Het pad waarop we liepen boog af, het bos weer in. Van het pad afgaan
was geen optie. De batterij had nog 2%. Als we iemand zouden bellen, konden we
niet meer uitleggen waar we waren.
Mijn moeder zei altijd ‘als de nood het hoogst is, is de
redding nabij’. Onze redding was het ven, dat net zo mysterieus voor ons opdook,
als eerder deze middag. En daar stond het bankje! Vanaf daar wisten we het weer.
Blindelings vonden we de uitgang van het doolhof en voor we het wisten stonden
we voor de grote weg. We liepen verder over het fietspad dat ernaast lag,
hopelijk richting het hotel. Het was nu echt donker. Juichend vielen we elkaar
in de armen toen de bus naar Ommen ons inhaalde. We liepen de goede kant op!
Uitgeput kwamen we aan in het hotel, waar we meteen aanschoven
in het restaurant. Onder de tafel verlosten we onze pijnlijke voeten stiekem van
de wandelschoenen. De maaltijd smaakte goddelijk. Onder het eten bespraken we de
wandeling. We waren helden. We hadden elkaar uit het donkere bos gered. We
konden er zelfs om lachen. We zijn zelfs nog steeds bij elkaar, maar we hebben
ons lesje geleerd: in het najaar krijg je ons na 15.00 uur het bos niet meer
in.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten